Page 13 - flemenkce
P. 13

LESSON 1



               1. GRONDBEGINSELEN VAN VERMICOMPOSTERING:


               BEGRIPPEN EN TECHNIEKEN


               Leerresultaten
                   ➢  De  stagiairs  kennen  de  termen  en  uitdrukkingen  die  vaak  gebruikt  worden  bij  de

                      productie van vermicompost.

                   ➢  De stagiairs leggen de term compost uit.
                   ➢  De  stagiairs  herkennen  de  soorten  regenwormen  die  vaak  gebruikt  worden  bij  de

                      productie van vermicompost.
                   ➢  De stagiairs leggen de term bedding uit.

                   ➢  De stagiairs associëren de termen bed, hoop, zwad en kuil met vermicompostproductie.
                   ➢  De stagiairs leggen de termen anaëroob en aëroob uit.

                   ➢  De stagiairs kennen de functie van de Bokashi-bak.

                   ➢  De stagiairs leggen het belang uit van CaCO3 voor vermicompostproductie.
                   ➢  De stagiairs kennen clitellum, segment en cocon.

                   ➢  De stagiairs leggen het verschil uit tussen compost en vermicompost.
                   ➢  De stagiairs leggen de term micro-organismen uit.

                   ➢  De  stagiairs  leggen  de  functie  uit  van  eiwitten  als  substraat  in  de
                      vermicompostproductie.

                   ➢  De stagiairs leggen uit wat vermicast, wormthee en wormencastings zijn.


               Instructies voor de trainer

               Trainer, leg de leerlingen de termen uit die vaak gebruikt worden bij vermicompostering aan de
               hand van aanvullend materiaal 1 (SM-1). De presentatie was zo opgezet dat eerst de afbeelding

               van vermicompostproductie werd getoond en vervolgens de term die bij de afbeelding hoort.

                   ➢  De trainer opent de presentatie.
                   ➢  De trainer geeft het beeld eerst in volgorde weer.

                   ➢  De trainer vraagt de deelnemers hun mening te geven over het beeld dat ze zien.
                   ➢  De trainer verwacht dat de deelnemers het beeld uitleggen.

                   ➢  De trainer toont de term van het beeld aan de stagiairs en legt de term uit.
                   ➢  De trainer herhaalt deze oefening voor alle termen.






                                                                                                         5
   8   9   10   11   12   13   14   15   16   17   18