Page 16 - flemenkce
P. 16
Ademen: activiteiten uitvoeren om gasuitwisseling mogelijk te maken. Mensen en gewervelde
landdieren doen dit door de longholte uit te zetten om lucht naar binnen te zuigen en te
verkleinen om lucht naar buiten te persen. Wormen wisselen gas uit via hun vochtige huid, maar
ademen niet echt.
Voortplanters: Geslachtsrijpe wormen, herkenbaar aan een clitellum.
Borstels: Kleine stijve structuren op de meeste segmenten van regenwormen die dienen als
remmen tijdens de beweging. De patronen die ze vormen staan bekend als setae en zijn een
belangrijk onderscheidend kenmerk van regenwormen.
Hol: Tunnel gevormd wanneer een regenworm zich een weg door de grond eet, of de grond
opzij duwt om een plek te vormen waar hij kan leven en zich gemakkelijker door de aarde kan
bewegen.
Kooldioxide: Gas dat door levende organismen wordt geproduceerd wanneer ze voedsel
gebruiken om energie te leveren. Ook geproduceerd door de verbranding van fossiele
brandstoffen.
Uitwerpselen: Zie wormenuitwerpselen.
Wormen thee: Een oplossing met voedingsstoffen die oplossen in water in de aanwezigheid
van wormengieten.
Cellulose: Een inerte verbinding die koolstof, waterstof en zuurstof bevat; een bestanddeel van
wormenstrooisel. Cellulose wordt gevonden in hout, katoen, hennep en papiervezels.
Classificeren: Materialen, organismen of informatie ordenen op basis van een gedefinieerde
reeks kenmerken.
Klimaat: De heersende of gemiddelde weersomstandigheden van een plaats over een periode
van jaren.
Clitellum: Een gezwollen gebied met kliercellen die het coconmateriaal afscheiden. Het wordt
soms een gordel of band genoemd en is aanwezig op geslachtsrijpe wormen.
Cocoon: Structuur gevormd door het clitellum dat embryonale wormen beschermt tot ze
uitkomen.
8